"TACHENTIGE"


Een oud Brabants kaartspel

Hoe oud dit spel is, is niet bekend maar volgens overlevering spelen al vele generaties in Oost Brabant (in verschillende varianten) dit kaartspel. Ook de oorsprong is onbekend. Het blijkt niet typisch Brabants want in Friesland kent dit spel onder dezelfde naam.
De naam is vermoedelijk afgeleid van het openingsbod bij aanvang van het spel nl. tachtig. Het spel heeft een relatie met het Hoogjassen (Midden- en West Brabant) en Pandoeren. Klaverjassen heeft ook enige gelijkenis.

Basisspel volgens de Udense variant

Het spel wordt met 30 speelkaarten n.l. 4 x (8 t/m aas) + 2 rode zevens en met 4 spelers gespeeld.

Een andere variant is het spel met 32 kaarten waarbij de "zwarte" zevens ook gebruikt worden.
Men kan dan kiezen. Of geen kaarten op de stok (minder gokken) of 4 kaarten op de stok (meer gokken)

Delen van de kaarten

Diegene die het vorige spel "gehad" heeft deelt de kaarten als volgt:

  • de kaarten worden niet te heftig geschud en 2 kaarten (met de afbeelding naar onder) op de stok gelegd.
  • de kaarten worden nogmaals (summier) geschud en in 2 rondes (4 en 3 stuks) gedeeld onder de 4 spelers.
Bieden

Om het spel te "krijgen" moet men d.m.v. opbod met 10 punten (oorspronkelijk was het eerste bod 80) het hoogst bieden. De speler die links van de gever zit mag het eerste bod uitbrengen. Met de wijzers van de klok mee, mag elke volgende speler het bod met 10 verhogen. Een speler die niet (meer) wil bieden, past. In de Udense variant is het openingsbod 200.

Spelaanvang

De speler die het hoogst geboden heeft, heeft het spel en:
  • krijgt de 2 kaarten die op de stok liggen en legt twee speelkaarten naar eigen keuze, af (tellen mee voor eigen telling, mits minimaal 1 slag gehaald).
    De stok wordt eerst gedraaid zodat ieder speler kan zien wat de waarde en kleur is.
  • maakt één kaartkleur troef.
  • vraagt een medespeler via een aas mee.
    De gevraagde aas mag nóóit troefaas zijn. Heeft de speler bijvoorbeeld zelf drie azen dan móét hij de 4e aas meevragen. Als de kleur van deze aas zijn oorspronkelijk troef was dan moet hij een andere kleur troef maken.
    Als de speler zelf alle azen in zijn bezit heeft dan moet hij een koning vragen.
    De medespeler maakt direct bekend dat hij de gevraagde aas heeft en vormt zo met de vrager de speelpartij. De andere twee spelers vormen de tegenpartij.
  • speelt altijd als eerste uit en in wijzervolgorde speelt elke volgende speler bij.
  • moet samen met zijn medespeler minimaal het geboden aantal punten halen.
    Zie puntentelling.

Bekennen

Een kaartkleur die uitgespeeld wordt moet door alle andere spelers bekend worden met uitzondering van troefboer.
Een uitgespeelde kleur mag altijd getroefd worden, ook al kan de betreffende speler de uitgespeelde kaartkleur bekennen.
Als een uitgespeelde kaart is getroefd dan is het verboden om een troefkaart die lager dan de eerst gespeelde troefkaart (ondertroeven) bij te spelen (indien niet anders mogelijk, dan is dit wel toegestaan).
Overtroeven is altijd toegestaan.

Kaartrangorde

Voor de niet troefkaarten geldt de volgende rangorde van hoog naar laag:

  • aas
  • koning
  • vrouw
  • boer
  • 10
  • 9
  • 8
  • 7
Voor de troefkaarten geldt de volgende rangorde:
  • boer
  • 9
  • aas
  • koning
  • vrouw
  • 10
  • 8
  • 7

Een troefkaart, ongeacht de waarde, is altijd hoger dan een niet troefkaart.
n.b. Indien tijdens het spel de kleur van de gevraagde aas gespeeld wordt dan is de bezitter hiervan verplicht deze bij te spelen. Zijn medespeler mag deze kaart niet aftroeven of overtroeven (als er is geen andere mogelijkheid is, gelden de troefregels).

Puntentelling:

aas = 11 punten
koning = 3 punten
vrouw = 2 punten
boer* = 1 punt
10 = 10 punten
7, 8 en 9* = 0 punten
*troefboer = 20 punten
*troefnegen = 14 punten
laatste slag = 5 punten
Totaal te behalen = 150 punten
Alle slagen gehaald = 100 punten extra

Afronden:

Het behaalde puntentotaal wordt afgerond op 10 of een veelvoud hiervan waarbij het volgende onderscheid gemaakt wordt tussen speel- en tegenpartij:
  • speelpartij: eindcijfer van de behaalde punten = 5 of meer, naar boven, 4 of minder naar beneden afronden.
  • tegenpartij: eindcijfer van de behaalde punten = 2 of meer, naar boven, 1 naar beneden afronden.
v.b.1: De tegenpartij heeft 67 punten en de laatste slag gehaald.
Totaal aantal punten is dan 67 + 5 = 72 afgerond 80 punten behaald.
De speelpartij heeft dan 150 - 80 = 70 punten.
vb2: De speelpartij heeft 124 punten en de laatste slag niet gehaald.
Totaal aantal punten is dan 120.
De tegenpartij heeft dan 150 - 120 = 30 punten.


voorbeeld1
                                                                                  noord
                                                       
west
 
stok
 
oost
 
                                                                                    zuid
                                                       

West heeft gegeven dus Noord mag als eerste een bod uitbrengen b.v. als aanvangsbod 80.
Oost heeft goede speelkaarten en verhoogt het bod tot 90.
Zuid heeft geen goede speelkaarten (geen boer of 9) maar wel een aas om eventueel medespeler te worden en past.
West heeft twee belangrijkste troeven in de klaveren en redelijke speelkaarten en biedt 100 punten.
Noord past.
Oost biedt 110. West verhoogt tot 120. Oost biedt 130 en West past.
Oost heeft het hoogst geboden, heeft dus het spel, draait de stok zodat elke speler kan zien welke kaarten er op de stok liggen en de mag deze kaarten bij zijn eigen kaarten voegen.
Zonder dat de andere spelers dit zien wordt ruitenkoning behouden en schoppenboer met ruitentien (telt immers voor de eigen telling) worden omgekeerd afgelegd.
Oost maakt harten troef en vraagt ruitenaas als medespeler. West heeft ruitenaas en maakt dit bekend.
Oost en West zijn de speelpartij en Noord en Zuid de tegenpartij.
Oost speelt troef(harten)boer uit. Zuid moet bekennen en speelt hartenacht bij. West moet ook bekennen en speelt hartenkoning bij. Noord heeft geen troef en speelt daarom een onbelangrijke speelkaart zonder waarde bij; in dit geval schoppennegen.
Oost onthoudt het aantal gespeelde troeven (drie) en haalt de slag op.
Oost heeft zelf nog 4 troeven over en 3 opgehaald dus heeft een van de andere spelers nog een troefkaart. Deze kan bij Zuid of West zitten, Noord heeft immers niet bekend. Oost speelt troefnegen om deze ene troef af te halen, er mag immers altijd getroefd worden zonder (een andere kleur) te bekennen. Zuid speelt de onbelangrijke kaart ruitenzeven bij. West moet bekennen met hartenvrouw. Noord speelt schoppentien bij. Dit is wel een 10-puntenkaart maar door het bijspelen van ruitenacht of klaverenacht zijn klaverenkoning en ruitenvrouw niet meer "bezet" en kan de tegenpartij deze bij een volgende beurt afhalen.
Oost speelt nu eerst ruitenkoning die gehaald wordt door de gevraagde ruitenaas (moet bijgespeeld worden). Wat zuid en noord bijspelen maakt niet meer uit omdat oost alle verdere slagen haalt door elke volgende kaart te troeven en al of niet schoppenaas eerst te spelen.
De speelpartij heeft alle slagen gehaald en daarmee 150 + 100 (bonus)punten = 250 punten behaald. Oost heeft 130 punten geboden om het spel te krijgen. Oost en West (de speelpartij) krijgen nu ieder 250 - 130 = 120 punten. Noord en Zuid krijgen deze punten in mindering.

Uitbreidingen

Roem

Door middel van het tonen van roem (het roemen) kan de spelende partij het aantal te behalen punten verlagen.
De telling van de roem:

2 zevens 100 punten
3 achten, 3negens, 3 tienen, 3 vrouwen, 3 koningen, 3 azen 100 punten
3 boeren 200 punten
4 achten, 4negens, 4 tienen, 4 vrouwen, 4 koningen, 4 azen 200 punten
4 boeren 400 punten
3 opeenvolgende kaarten van 1 kleur (3-kaart) 20 punten
4 opeenvolgende kaarten van 1 kleur (4-kaart) 50 punten
5 of meer opeenvolgende kaarten van 1 kleur (5, 6, 7-kaart) 100 punten
vrouw en koning van de troefkleur (het stuk) 20 punten

De kaarten die men wil roemen (is niet verplicht) worden zichtbaar op tafel gelegd (met uitzondering van het stuk) vóór dat er wordt uitgespeeld. Heeft de medespeler ook roem dan toont ook deze zijn kaarten op het moment dat bij zou spelen. Ook hier moeten de kaarten getoond worden vóórdat er wordt bijgespeeld.
Als een speler van de tegenpartij roem heeft afgekeurd en de andere speler van de speelpartij heeft ook roem maar is lager dan de kaarten waarmee de roem van zijn medespeler is afgekeurd, dan mag deze speler zijn kaarten niet meer roemen dus ook niet tonen.
Het roemen van het stuk (vrouw + koning van de troefkleur) gebeurt pas op het moment dat een van beide kaarten op tafel komt (men spreekt dan van "het stuk wordt geslagen").
Als de speelpartij geen enkele slag haalt dus 0 punten haalt, telt ook de roem niet!

Afkeuren

De spelers van de tegenpartij mogen de roem van de speelpartij afkeuren.
Hiervoor gelden de volgende regels.

  • 3 kaarten met een hogere puntentelling keuren keuren 3 of 2 kaarten met een lagere puntentelling af.
    Hierbij zijn 3 boeren altijd het hoogst in telling.
    bv. 3 tienen keuren 2 zevens, 3 achten en 3 negens af.
  • 4 kaarten met een hogere puntentelling, keuren 4 kaarten met een lagere punten tellen en alle 3 kaarten ongeacht de telling af.
  • bv. 4 negens keuren 4 achten, 3 boeren, 3 azen enz. af.
  • Een hogere meerkaart keurt een lagere meerkaart af.
    voorbeelden: Een 3-kaart van 10, boer, vrouw keurt een 3 kaart van 9, 10, boer af.
    Een 4-(of meer)kaart keurt altijd een 3 kaart af.
    Een meerkaart van de troefaas keurt eenzelfde meerkaart van een andere kleur af omdat hier altijd het stuk bijzit en daarom hoger in waarde is.
  • Het stuk kan nooit worden afgekeurd.
De uitbreiding van het roemen maakt dat in een spel meer punten geschoord kunnen worden.
Het is daarom vanzelfsprekend dat het openingsbod verhoogd wordt, bijvoorbeeld naar 200.

In bovenstaand voorbeeld1 heeft Oost 20 punten roem (driekaart van hartenboer) en zijn medespeler West heeft het stuk (hartenvrouw en -koning) ook 20 roem. Samen 40 punten geroemd.

Stok laten liggen

De 2 kaarten die op stok liggen zijn in principe voor diegene die het spel heeft ( het hoogst geboden heeft).
De speler kan besluiten om de stok niet te bekijken en dus ook niet te gebruiken.
Hierdoor wordt het resultaat van de puntentelling, na afloop van het spel, verdubbeld (ongeacht of het resultaat positief danwel negatief is).
Als tijdens het spel de tegenpartij een of meerdere slagen haalt, is na afloop de puntentelling van de stok voor de tegenpartij.

Solospellen

De Udense variant van het tachentige bevat een drietal solospellen.

  • Privé = is alle slagen halen en de speler maakt een kleur troef.
  • Zwabber = is alle slagen halen zonder dat de speler een bepaalde kleur troef maakt.
  • Praten = geen enkele slag halen. De speler maakt een kleur troef, speelt een kaart uit en legt daarna de kaarten open op tafel waarna de andere spelers dit ook doen. Door de tegenspelers mag er onderling overlegd worden om te bepalen wie wat bijspeelt. De speler bepaalt dit uiteraard zelf.
Ook bij de solospellen kan de speler bepalen of hij wel of niet gebruikt maakt van de stok. Privé, zwabber of praten kunnen tijdens het bieden overboden worden door een solospel zonder stok waarbij privé boven zwabber en praten gaat en zwabber boven praten. Zwabber en praten kunnen tijdens het bieden ook overboden worden door een bod van 300 (zwabber of praten met stok) of 350 (zwabber of praten zonder stok). Privé alleen kan overboden worden door privé zonder stok.
Het puntenresultaat van zwabber en praten is  100 respectievelijk 150 punten(zonder stok) en voor privé 150 met, en 200 punten zonder stok.
De solospeler ontvangt van elke tegenspeler het genoemde aantal punten.
Bij de solospelen is roem niet van belang.

Rondspelen

Ter afsluiting van een kaartavond, -middag enz. kunnen een aantal opgelegde spellen gespeeld worden waarbij elk spel voor elke deelnemer 1x gespeeld wordt.
De speler links van de gever heeft automatisch het spel voor 100 punten waarbij verder de reguliere spelregels gelden.
  1. De gever draait de eerste kaart van de eerste speler om de troefkleur te bepalen. De speler mag zijn andere kaarten nog niet bekijken en vraagt eerst een aaskleur als medespeler. Indien geen reactie van de andere spelers (aas op stok of zelf eigenaar) dan vraagt hij een andere kleur aas. De speler mag zijn eigen kaarten pas bekijken als de gevraagde aas (eventueel koning) zich bekend heeft gemaakt
  2. Zoal bij 1 maar nu bepaalt de speler links van de geven blind een troefkleur en vraagt eveneens blind een aas mee.
  3. Zoals bij 1 of 2 maar nu mag de speler zijn kaarten eerst zien alvorens een troefkleur te bepalen en een medespeler te vragen of een solospel spelen.

terug naar de thuispagina